Handschriften
Het woord ‘monnikenwerk’ kennen we tegenwoordig in de zin van ‘eentonig werk dat veel geduld vereist’ (Van Dale), maar in zijn oorspronkelijke betekenis verwijst het naar het kopiëren en verluchten van handschriften door monniken (en nonnen!) in middeleeuwse kloosters. In Huis van het boek worden getuigenissen van dit monnikenwerk bewaard: een groot aantal handgeschreven boeken en fragmenten, stammend uit de periode vanaf de late oudheid tot aan de protestantse Reformatie (ca 500-1500). Hier zitten ook exemplaren bij die in niet-religieuze ateliers zijn geproduceerd. Daarnaast bevat de collectie circa zeventig niet-middeleeuwse handschriften (geproduceerd na 1500). Deze kwetsbare objecten worden bewaard in een speciale geklimatiseerde ruimte, waar de temperatuur en de luchtvochtigheid constant op peil worden gehouden.

Getijdenboek, Utrecht, ca 1480, 10 F 3, coll. Huis van het boek. Foto door The Book Photographer
Oorsprong van de collectie
Bijna de gehele collectie handschriften is afkomstig uit de nalatenschap van de achterneef van de baron Van Westreenen, Johan Meerman (1753-1815). Zijn vader Gerard Meerman (1722-1772), een vermogende boekverzamelaar en rechtsgeleerde, krijgt in 1762 de kans om een grote handschriftencollectie over te kopen van het Collège de Clermont, het jezuïetencollege in Parijs. Eerder dat jaar had het hooggerechtshof van Parijs de jezuïetenorde binnen zijn gebied verboden, wat betekende dat de goederen van de orde in beslag werden genomen en gedeeltelijk verkocht. Gerard slaat de slag van zijn leven, want voor een kleine 167.000 guldens was de hele verzameling – ongeveer honderd handschriften - van hem. Na zijn dood gaat deze collectie over op Johan, en uiteindelijk komt het terecht bij Van Westreenen.
Hoogtepunt: Maerlants Rijmbijbel
Jacob van Maerlant, een Vlaamse dichter die aanvankelijk ridderromans schrijft, voltooit zijn Rijmbijbel in 1271. In dit boek, een vrije bewerking van de Historia Scholastica uit 1178 van Petrus Comestor, zet Van Maerlant de bijbelse geschiedenis op rijm. Bijzonder is dat hij dat in zijn landstaal doet, het Middelnederlands. Boeken worden in die tijd in het Latijn geschreven, een taal die de lagere adel en de opkomende burgerij niet goed beheersen. De literatuur in de volkstaal wordt tot dan toe voornamelijk mondeling overgedragen.
Wij zouden de Rijmbijbel nu een bestseller noemen. Vermoedelijk is de tekst heel vaak gekopieerd, hoewel veel exemplaren van de tekst verloren zijn gegaan. Natuurlijk is een bestseller uit de late middeleeuwen niet vergelijkbaar met een bestseller van nu. In een tijd dat boeken met de hand worden geschreven en verlucht, verloopt de productie langzaam. Er is ook heel wat tekst om over te schrijven: ruim 27.000 verzen voor het eerste deel, en bijna 8.000 voor het tweede.
Er zijn uit de 13de tot de 15de eeuw vijftien volledige manuscripten van de Rijmbijbel bekend, het vroegste van omstreeks 1285. Daarnaast zijn er fragmenten van allerlei andere exemplaren bewaard. Je kan indertijd bij de kopiisten een eenvoudig uitgevoerd, snel geschreven en ongeïllustreerd exemplaar bestellen, of een zorgvuldig gekalligrafeerd en geïllustreerd exemplaar, dat uiteraard veel duurder is. Van de vijftien volledige manuscripten zijn er zes zonder verluchting, bevatten er zeven enkele miniaturen en zijn er twee voorzien van een min of meer doorlopende illustratie. Huis van het boek bezit een van die ‘rijke’ exemplaren, een Rijmbijbel die in 1332 schitterend is verlucht door Michiel van der Borch. Het is het vroegste gesigneerde en gedateerde verluchte handschrift uit de Noordelijke Nederlanden

Jacob van Maerlant, Rijmbijbel, 1332, MMW 10 B 21, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: fragment Latijnse bijbel
Wanneer een grote handschriftencollectie in 1765 overkomt van Parijs naar Rotterdam, doet koper Gerard Meerman een bijzondere ontdekking. Handschrift 628 bestaat op dat moment uit acht teksten die in de 10de, 11de en 12de eeuw met de hand zijn gekopieerd. Maar nog uitzonderlijker is het schutblad. Daarvoor is een dubbelblad gebruikt dat deel heeft uitgemaakt van een Latijnse Bijbel. Deze Bijbel is in de 6de eeuw in Italië geschreven in het toen gangbare ronde hoofdletterschrift, de zogenaamde unciaal. Meerman splitst het handschrift op in verschillende stukken en legt het bijzondere dubbelblad bij zijn verzameling handschriftfragmenten. Van dezelfde unciaalbijbel blijken nog zeven bladen bewaard te zijn gebleven in de bibliotheek van Orléans. De herkomst van alle bladen is de abdij van Fleury, vroeger een van de belangrijkste benedictijner abdijen in Frankrijk.

Fragment Latijnse Bijbel, 6de eeuw, MMW 10 B 1, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Petrus Comestor, Bible Historiale Completée
Er zijn oude handschriften waar we heel weinig over weten, en er zijn handschriften waar we juist heel veel over weten. Over dit handschrift – een Franse vertaling van de Historia Scholastica van Petrus Comestor – weten we heel veel. De tekst is uit het Latijn vertaald door Guyars des Moulins, gekopieerd door Raoulet d’Orléans en voor een deel verlucht door Jean Bondol. De eerste bezitter is de Franse koning Karel V en via een lange reeks bezitters en leners kunnen we het volgen tot het in 1769 wordt verkocht op de veiling van de bibliotheek van de beroemde Franse bibliofiel Louis-Jean Gaignat. Het boek komt in Den Haag terecht, en is nu onderdeel van de collectie van Huis van het boek. Het handschrift is niet in de eerste plaats beroemd vanwege deze indrukwekkende stamboom. Het wordt geschreven en verlucht in opdracht van raadsheer Jean de Vaudetar, die het op 28 maart 1372 aan zijn vorst Karel V aanbiedt. De openingsminiatuur laat zien hoe Jean de Vaudetar het werk aan hem overhandigt. De portretten van de schenker en de vorst zijn realistisch geschilderd, en in de miniatuur is ook duidelijk een poging tot perspectief gedaan. De schilder Jean Bondol wordt dan ook gezien als een pionier in de introductie van realisme in de schilderkunst. De vorst is gehuld in de kleding van een geleerde. Dit is niet alleen een teken van zijn serieuze wetenschappelijke belangstelling, maar laat ook zien dat hij op een informele manier met zijn hofhouding om wilde gaan.

Petrus Comestor, Bible Historiale Completée, 1372, MMW 10 B 23, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Getijdenboek Catharina van Kleef
Op 24 januari 1430 trouwt Catharina van Kleef, dan dertien jaar oud, met hertog Arnold van Gelre. Ter gelegenheid van dit huwelijk krijgt zij van haar vader een gebedenboek dat is geïllustreerd – ‘verlucht’ zoals dat bij middeleeuwse handschriften heet – door een meester van wie we de naam niet kennen.
Het atelier van diezelfde meester, die later tot ‘Meester van Catharina van Kleef’ is gedoopt, vervaardigt omstreeks 1460 een zogeheten getijdenboek. Dit is een gebedenboek voor leken. Het krijgt een mooie leren band van de Brugse binder Anthonius de Gavere. In de tweede helft van de 18de eeuw is het in het bezit van Sara Ploos van Amstel. In 1964 wordt het, met financiële steun van de Vereniging Rembrandt, door het museum gekocht van een antiquair in New York.
Over de Meester van Catharina van Kleef is weinig bekend. Waarschijnlijk heeft hij zijn atelier in Utrecht. Voor dit getijdenboek krijgt hij hulp van de bekende Gentse boekverluchter Lieven van Lathem, die tijdelijk naar Utrecht is uitgeweken. Men vermoedt dat dit een van de laatste werken is die de Meester van Catharina van Kleef heeft verlucht. Opvallend de grote aandacht voor detail en de losse verhalen die de illustraties lijken te vertellen. Dit laatste zien we terug in de vele ‘drôlerieën’ uit het dagelijks leven: muzikanten, bakkers die broden in de oven schuiven, geleerden met brillen op, kopiisten met ganzenveren en veel etende en drinkende mannen en vrouwen.
Oorspronkelijk telt het handschrift zes paginagrote miniaturen, een aan het begin van elk getijde. Hiervan zijn nog drie aanwezig. Daarnaast bevat het talloze kleine initialen. Op een miniatuur op de achterzijde van blad 13 zien we Maria met het Christuskind. De twee knielende figuren naast haar verbeelden het echtpaar dat opdracht heeft gegeven tot het maken van dit handschrift. Vermoedelijk behoren zij tot de Utrechtse familie van Lochorst.

Getijdenboek, Utrecht, ca. 1460, MMW 10 F 50, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Augustinus, La cité de Dieu
In 1371 geeft de Franse koning Karel V aan Raoul de Presles de opdracht om De civitate Dei (‘De staat Gods’) van de kerkvader Augustinus naar het Frans te vertalen. De koning vindt dat dit werk, dat fundamenteel is voor de verhouding tussen kerk en staat in de middeleeuwen, ook toegankelijk moet zijn voor de leden van zijn hof die het Latijn niet beheersen. Raoul de Presles voltooit zijn vertaling in 1375.
Het Huis van het boek-exemplaar van Le cité de Dieu is een combinatie van twee verschillende handschriften. Het eerste deel (boek 1-10) is heel luxe uitgevoerd. In eerste instantie wordt het vervaardigd in opdracht van Jean d’Argmagnac. Maar wegens de terechtstelling van d'Argmagnac in 1477 is het werk uiteindelijk voltooid in opdracht van de Franse diplomaat en kroniekschrijver Philippe de Commines. Het bevat 11 grote en 275 kleinere miniaturen. Op de grote miniatuur op de foto zien we hoe de Franse koning de vertaling krijgt aangeboden. Het tweede deel (boek 11-22) is afkomstig uit het Parijse Collège de Clermont, en is een stuk soberder uitgegeven.
Toevallig weten we hoe de oorspronkelijke band om deel een eruit heeft gezien. Het tweede deel dat oorspronkelijk bij het Haagse eerste deel heeft gehoord wordt namelijk bewaard in de stadsbibliotheek in Nantes. Die band heeft houten platten die met rood fluweel zijn bekleed. Daarop zijn schelpen van zilver aangebracht die overeenkomen met de schelpen in het wapen van de familie De Commines.

Augustinus, La Cité de Dieu, Frankrijk, ca. 1478, fol. 6r, MMW 10 A 11, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: 17de-eeuws instructieboek voor priesters en bisschoppen
Dit 17de-eeuwse instructieboek voor priesters en bisschoppen is om meerdere redenen bijzonder. Niet alleen is het een handschrift, geproduceerd in een tijd waarin de boekdrukkunst in Europa al twee eeuwen oud is. Ook heeft een eigenaar allemaal wonderlijke symbolen in de tekstmarge gezet. De Latijnse tekst is in twee kleuren geschreven door de beroemde Franse kalligraaf Nicolas Jarry (1610/1615-1666?). De liturgische handelingen zijn in het handschrift in een sierlijke rode cursief genoteerd, met daaronder steeds in een zwarte romein de tekst die door de bisschop of priester opgelezen moet worden. Oftewel: praktische instructies zoals ‘zet de mijter af’ of ‘ga met de rug naar het altaar staan’ worden steeds gevolgd door een opleestekst.
Vermoedelijk is Paul de Godet de Marais (1649-1709), bisschop van het Franse Chartres vanaf 1703, verantwoordelijk voor de symbolen. De symbolen zijn steeds naast de rode instructies geplaatst. Ze dienen om de voorgeschreven handelingen samen te vatten. Duidelijk is dat er een slim tekensysteem achter de symbolen zit. De verschillende onderdelen van de liturgische handelingen hebben eigen symbolen, en iedere keer zijn de relevante symbolen samengevoegd tot een. Op deze manier helpen ze de gebruiker in een oogopslag te zien welke handelingen hij moet uitvoeren.

Rituale episcopale sive pontificale, Parijs, 1653, MMW 10 C 15, coll. Huis van het boek. Foto door The Book Photographer