Archivalia: hoogtepunten

Om boeken te produceren, verhandelen en verzamelen heb je natuurlijk mensen nodig. Letterontwerpers, vormgevers, binders, drukkers, uitgevers, boekverkopers, bibliothecarissen en verzamelaars: allemaal spelen ze een cruciale rol in de wereld van het boek. Om nader tot de werkwijzen en idealen van deze mensen te komen, komen archivalia vaak van pas. Daarom verwerft Huis van het boek al sinds de jaren ‘50 actief archiefstukken van sleutelpersonen in het boekenvak.

Denk bijvoorbeeld aan Sjoerd de Roos, Jean-Francois van Royen, Jeroen van Krimpen, Charles Nypels en Alexander Stols, de vijf grote typografen uit het interbellum. Of aan grafisch vormgever en letterkunstenaar Helmut Salden, van wie het museum in 2024 ook de pers heeft verworven. Ook heeft het museum recentelijk het overgebleven deel van het archief van letterontwerper Gerrit Noordzij in de collectie opgenomen.

Hoogtepunt: Romulus-ontwerpen door Jan van Krimpen

Jan van Krimpen (1892-1958) is een van de belangrijkste letterontwerpers en typografen die Nederland heeft voortgebracht. Door schenkingen, bruiklenen en aankopen bezit het museum een Van Krimpen-archief dat 315 objecten telt. Het gaat dan om ontwerpen van uitgeversvignetten, postzegels en grafstenen, drukproeven (ook van nooit verschenen boeken), brieven, lezingen en letterontwerpen. Wanneer het museum in 1975 voor 35.000 gulden (16.000 euro) de zogenoemde Romulus-ontwerpen aankoopt, meldt het jaarverslag: ‘Thans kan gezegd worden dat op een enkele uitzondering van gering belang na, het geheel van ontwerpen van deze wereldberoemde letterontwerper voor Nederland behouden is.’

Van Krimpen, sinds 1925 in dienst bij drukkerij Enschedé, ontwerpt de Romulus tussen 1931 en 1937. ‘Het denkbeeld,’ schrijft hij later, ‘was een volledige letterfamilie te creëren, bestaande om te beginnen uit romein, schuine romein, halfvet en smal-halfvet, ten minste vier gradaties schreefloos, een script, en een aantal Griekse karakters.’ Alles bij elkaar gaat het om een plan,’ aldus Van Krimpen, ‘ambitieuzer dan voor- of nadien ooit ter hand is genomen in de geschiedenis van de letterproduktie’.

Van Krimpen wil deze letterfamilie zelf Epiphania noemen, maar dat vindt zijn leermeester, de Britse typograaf Stanley Morison, ‘te moeilijk voor de gemiddelde drukker’. Bij de Monotype Corporation, die de letter samen met Enschedé in productie neemt, noemt men de nieuwe lettergroep aanvankelijk Van Krimpen face, maar daar wil Van Krimpen niets van weten. Er passeren nog diverse andere namen, tot de Amerikaanse typografe Beatrice Warde in 1939 de knoop doorhakt. Het moet Romulus worden, schreef zij aan Van Krimpen, want ‘if he was not a good roman: who was’ (volgens de legende was Romulus de stichter van Rome).

Romulus cursief KR 01 A 6

Ontwerpen voor Romulus cursief, Jan van Krimpen, KR01, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Van Goors kinderboeken

Een van de bekendste kinderboekenuitgevers uit de 20ste eeuw is G.B. van Goor. Van Goor staat vooral bekend om de geïllustreerde kinderboeken. Vrijwel alle jeugdboekenillustratoren van naam hebben in de loop der jaren voor deze uitgeverij gewerkt. In de tweede helft van de 20ste eeuw wordt Van Goor overgenomen door Elsevier. Bij die gelegenheid komt het complete illustratiearchief van Van Goor bij Elsevier terecht, dat het in 1982 afstaat aan het museum.

Het illustratiearchief van Van Goor beslaat tientallen meters archiefdozen, met daarin duizenden oorspronkelijke tekeningen van honderden illustratoren. Je hoeft maar een willekeurige doos te openen om een schat op te delven. Zo vind je in een van die mappen de originele tekeningen die Nans van Leeuwen (1900-1995) in 1938 heeft gemaakt bij een boek van Emmy Vosma getiteld Hoe Els in wonderland kwam (een titel die duidelijk is geënt op Alice in Wonderland).

Deze tekeningen zijn niet alleen mooi, ze bevatten soms ook nuttige historische informatie. Zo zien we op de eerste illustratie in dit boek twee jongens met open monden in de deuropening van een snoepwinkel staan. In hun handen houden zij een pot. De meisjes in de winkel luisteren aandachtig. Wat zijn die jongens aan het doen? Op pagina 13 lezen we het antwoord: ‘Ze hadden allemaal een bloempot in hun linkerarm gekneld, waarover een varkensblaas was gespannen. Door ’t gaatje, dat in de varkensblaas was gemaakt, bewogen ze een rietje op en neer, waardoor een eigenaardig zoemend geluid ontstond. Duidelijk hoorde je foeke-foeke-foeke. Dat was de muziek bij de vastenavondliedjes.’ We zien hier dus een afbeelding van een zogenoemde foekepot of rommelpot – een voorwerp dat werd gebruikt bij een kinderritueel dat inmiddels is verdwenen.

VG 316 A 1

Bandontwerp Hoe Els in wonderland kwam, door Fernanda Emilia van Leeuwen, 1948, VG 316, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: John Buckland Wright, The Vigil of Venus

Onder de boekillustratoren van de 20ste eeuw neemt John Buckland Wright (1897-1954) een belangrijke plaats in. Buckland Wright wordt in Nieuw-Zeeland geboren, maar woont het grootste deel van zijn leven in Europa. In 1929 begint deze kunstenaar, die eigenlijk is opgeleid tot architect, als boekillustrator bij de Nederlandse uitgever Alexander Stols. Vanaf 1936 werkt hij voornamelijk voor Engelse uitgevers, waaronder The Folio Society en de Golden Cockerel Press.

Huis van het boek bezit de belangrijkste en grootste Buckland Wright-collectie ter wereld. Vrijwel alle boeken die hij heeft geïllustreerd zijn aanwezig, samen met vrije grafiek, schetsen en zo’n tweeduizend brieven. De meeste brieven – 473 in totaal – zijn gericht aan Christopher Sandford van de Golden Cockerel Press. In totaal illustreert Buckland Wright zestien boeken voor de befaamde Golden Cockerel Press. Zelf is hij het meest tevreden over Pervigilium Veneris. The Vigil of Venus, een vertaling door F.L. Lucas van een anoniem liefdesgedicht uit de oudheid. Dit boek verschijnt in 1939 in een oplage van honderd exemplaren. In een catalogus heeft ooit gestaan dat vijftig exemplaren later per ongeluk zijn vernietigd, maar daar is nooit een bewijs voor gevonden. Buckland Wright werkt twee jaar aan de illustraties voor dit boek. Over de houtgravures krijgt hij ruzie met Sandford, mede over het (te lage) erotische gehalte van de illustraties. Daarna maakt hij kopergravures.

In 2006 koopt het museum op een veiling van Christie’s een complete en unieke set proeven van dit boek, met daarop uitgebreide zetaanwijzingen en aantekeningen. Het gaat hier om een zogenoemde plakproef. The Vigil of Venus verschijnt in december 1939. Kort daarvoor, op 3 september 1939, had Engeland Duitsland de oorlog verklaard. Vanwege de politieke toestand blijft dit boek, door Buckland Wright beschouwd als zijn mooiste werk, geheel onbesproken in de pers.

ONT0035

Plakproef The vigil of Venus / per vigilium Veneris, vertaling: F.L. Lucus, gravures: John Buckland-Wright, Londen, Golden Cockerel Press, 1939, ONT 00351, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: M.C. Escher, Regelmatige vlakverdeling

Stichting De Roos wordt in juni 1945 opgericht – een maand na de bevrijding van Nederland. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verschijnen er heel wat clandestiene bibliofiele uitgaven, en die liefde voor het boek willen de oprichters na de oorlog levend houden. In hun eerste prospectus verduidelijken zij: ‘Het maken dus van boeken en drukwerken enkel om de ongerepte en dus ook onbaatzuchtige liefde voor typografie en kunst, in alle denkbare vormen waarin deze kunnen samengaan.’ De bekendste en antiquarisch meest gezochte uitgave van Stichting De Roos is Regelmatige vlakverdeling uit 1958 van M.C. Escher.

Sinds 2003 is Huis van het boek in het bezit van het archief van Stichting De Roos. Dit rijke archief bevat onder meer de ledenadministratie, de notulen, het productiemateriaal en de zogenoemde projectdossiers van de uitgaven, die worden geproduceerd in een oplage van 175 exemplaren. Uit het projectdossier van Regelmatige vlakverdeling blijkt dat Escher in eerste instantie is gevraagd om een boek van Belcampo te illustreren. Maar Escher voelt meer voor een eigen tekst, over zijn grote specialisme. ‘Het zou,’ schrijft hij in 1956 aan bestuurslid Karel Asselbergs, ‘een hoogst curieuze uitgave kunnen worden; in alle geval iets, (in alle bescheidenheid gezegd), dat geen enkele andere graficus op de hele aardbol, U zou kunnen leveren. ’t Klinkt niet erg bescheiden, maar wat kan ik er aan doen? Zo is het nu eenmaal.’

Het museum bezit niet alleen het eerste exemplaar (nr. 1) van dit gezochte boek, maar ook de proeven en de houtblokken die Escher ervoor gemaakt heeft. Dat het museum het eerste exemplaar heeft kunnen verwerven, komt doordat het museum het abonnement op de uitgaven van Stichting De Roos heeft overgenomen van M.R. Radermacher Schorer, een van de grootste verzamelaars van bibliofilie die Nederland ooit heeft gekend. Het museum heeft veel aan Radermacher Schorer te danken: ruim 4.000 van de fraaiste exemplaren uit diens collectie zijn in het museum terechtgekomen.

B 001 B 008 26

M.C. Escher, Regelmatige vlakverdeling, Utrecht, Stichting De Roos, 1958, B 1 B 8, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Archief Helmut Salden

‘Mijn behoefte aan ordening en subtiliteit in mijn werk komt voort uit de chaos in mijn leven,’ aldus Helmut Salden.

Helmut Salden (1910-1996), die opgroeit in Essen in Duitsland, verlaat zijn vaderland in 1933, na de machtsovername door Hitler. Na verblijf in Parijs, Mallorca en Zwitserland komt hij, mede door toedoen van de dichter Hendrik Marsman, in Nederland terecht. Daar brengt Menno ter Braak hem in contact met Nederlandse uitgevers, die al snel weglopen met zijn werk.

De Tweede Wereldoorlog brengt voor Salden: onderduiken, arrestatie, terdoodveroordeling wegens dienstweigering – die uiteindelijk wordt omgezet in een tuchthuisstraf, deportatie, opsluiting in diverse concentratiekampen en bevrijding door de Russen.

Na de oorlog keert hij terug naar Nederland, waar hij – met zijn behoefte aan ordening en subtiliteit – een gevierd boekontwerper wordt. Hij werkt in totaal voor 65 uitgevers en werkt mee aan zo’n duizend boeken. Het meeste werk verzet hij voor De Arbeiderspers (258 titels, plus 2 tijdschriften), Van Oorschot (181 titels, waaronder de Russische Bibliotheek), Stols (86 titels, plus 1 tijdschrift) en uitgeverij Contact (75 titels, plus 2 tijdschriften).

Saldens werk is al vele malen tentoongesteld en bekroond. Hij verwerft tweemaal een staatsprijs, in 1949 voor het verzameld werk van Menno ter Braak en in 1952 voor dat van J.H. Leopold. In 1954 ontvangt hij de H.N. Werkmanprijs van de gemeente Amsterdam voor het verzameld werk van Paul van Ostaijen. Na nog diverse buitenlandse prijzen ontvangt hij in 1994 de oeuvreprijs van de Stichting Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst. Vanaf het begin van de jaren ‘80 neemt Salden geen opdrachten meer aan, maar hij gaat wel nog vaak in op ‘verzoeken’ en hij blijft werken tot de dag voor zijn dood. Het laatste wat hij maakt is een vignet voor de Vrienden van de Koninklijke Bibliotheek. In 1996 verwerft het museum het complete archief van Helmut Salden.

SAL 008 a b

Proef band E. Du Perron, Verzameld werk 3, bij uitgeverij Van Oorschot, met aantekeningen van Helmut Salden, SAL 008, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: N.V. Drukkerij Trio

Omstreeks 1930 besluit Drukkerij Trio een relatiegeschenk te maken om ‘bekendheid te geven aan het vele, dat Drukkerij Trio vermag’. In de jaren daarvoor maakt deze Haagse drukkerij naam met drukwerk dat mede opvalt door de gewaagde en vernieuwende vormgeving van Piet Zwart (1885-1977). Zwart, die indertijd op een architectenbureau werkte, heeft aanvankelijk helemaal geen ervaring met typografie (‘Ik wist niet eens wat onderkast was of kapitaal’) maar juist daardoor kan hij er met een frisse blik naar kijken.

In het relatiegeschenk van Drukkerij Trio zouden voorbeelden worden opgenomen van gedurfde typografische ontwerpen en van zogenoemde fototypografie in meerkleurendruk. Piet Zwart schrijft er een stuk in getiteld ‘van oude tot nieuwe typografie’. Na een overzicht van de historische stijlen definieert Zwart hierin een aantal belangrijke kenmerken van de nieuwe typografie: haar zakelijkheid, haar technische precisie, functionaliteit en asymmetrie. Volgens Zwart moet een letter ‘elementair’ zijn: ‘hoe oninteressanter de letter, hoe typografisch bruikbaarder’. Daarnaast pleit hij voor het resoluut afschaffen van hoofdletters.

De raad van bestuur van Drukkerij Trio moet geschrokken zijn van dit bevlogen manifest. De raad neemt al gas terug in het voorwoord (‘Wij hebben niet de bedoeling […] propaganda te maken voor een bepaalde typografische opvatting’), maar kennelijk niet ver genoeg, want uiteindelijk besluit men dit relatiegeschenk helemaal niet uit te geven. Van het eerste Nederlandse manifest over de nieuwe typografie, geschreven door een van Nederlands bekendste vormgevers ooit, wordt bij Drukkerij Trio slechts een drukproef gemaakt. Van die drukproef zijn enkele exemplaren bewaard gebleven. Twee – onderling verschillende - proeven zijn bij Huis van het boek terechtgekomen.

Obj 1485

Drukproef N.V. Drukkerij Trio, samenstelling, illustraties en boekverzorging: Piet Zwart, Den Haag, Drukkerij Trio, ca. 1930, obj. 1485, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Matrijzen van de Zilverdistel

In 1909 richten Jan Greshoff, J.C. Bloem en P.N. van Eyck naar Engels voorbeeld de eerste Nederlandse private press op: de Zilverdistel. De grote man achter deze pers wordt al snel een nieuw bestuurslid: mr. Jean François van Royen (1878-1942). Van Royen, sinds 1904 in dienst bij de P.T.T., heeft een uitgesproken mening over het overheidsdrukwerk, die hij in 1912 als volgt verwoordt in het boekentijdschrift De witte mier: ‘Laten we het in drie woorden zeggen: het Rijksdrukwerk is leelijk, leelijk, leelijk, d.i. driewerf leelijk in lettervorm, in zetwerk en in papier, de drie hoofdelementen, waaruit het druk-karakter is samengesteld.’

In 1914 geeft Van Royen de bekende typograaf S.H. de Roos opdracht een letter voor de Zilverdistel te ontwerpen, de Zilvertype, die in 1915 klaar is. Uit de bewaard gebleven en later gepubliceerde correspondentie – 152 brieven en kaarten – blijkt hoe intensief Van Royen zich met dit ontwerp heeft bemoeid. De Frans-Britse kunstenaar en drukker Lucien Pisarro ontwerpt in hetzelfde jaar een tweede letter, de Disteltype. Van Royen leidt de Zilverdistel tot 1922, waarna hij de naam van deze pers verandert in Kunera Pers.

Het laatste boekje dat Van Royen drukt, op 1 maart 1942, is In den keerkring, een dichtbundeltje van P.C. Boutens. Vier dagen na het voltooien van dit boek wordt Van Royen opgepakt door de Duitsers en opgesloten in kamp Amersfoort, waar hij twee maanden later sterft van uitputting.

De pers van Van Royen is dan al gedemonteerd en ondergebracht in het Nederlands Postmuseum. Na vervolgens jarenlang in de magazijnen van de Koninklijke Bibliotheek te hebben gestaan, verhuist de pers met alle toebehoren in 1964 naar Huis van het boek, samen met Van Royens complete archief. Inmiddels beschikt het museum zelfs over de unieke matrijzen voor beide lettertypen.

Zilverdistelpers matrijzen c

Matrijzen van de Zilverdistel, 1915, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Cranach Presse, Pretonius’ Satyricon

Uitgaven van de Duitse Cranach Presse komen regelmatig op veilingen, maar wisselen dan steeds voor topprijzen van eigenaar. De uitgaven van de Cranach Presse zijn zo gezocht omdat ze tot de klassieken van de moderne boekdrukkunst behoren. De uitgeverij is opgericht door de Duitse graaf Harry Kessler (1868-1937). Kessler is een kosmopoliet. Zijn vader is een rijke Hamburgse bankier, zijn moeder een Ierse barones. Kessler groeit op in Duitsland, Frankrijk en Engeland. Hij is publicist (en houdt een dagboek bij), diplomaat, kunstverzamelaar, museumdirecteur en uitgever.

Na ervaring te hebben opgedaan bij onder meer de Insel-Verlag begint Kessler in 1913 in Weimar zijn eigen drukkerij/uitgeverij. Kosten noch moeite worden gespaard om de mooiste en meeste luxueuze boeken te maken – boeken die al snel een voorbeeld worden voor andere private presses in Europa. Kessler werkt alleen met de beste drukkers, lettersnijders, illustratoren en binders. Ook hierin toont hij zich een kosmopoliet: hij bevordert consequent de internationale samenwerking tussen kunstenaars, en van zijn boeken verschijnen soms drie edities: een Franse, een Duitse en een Engelse.

In 1927 vraagt Kessler de Duitse kunstenaar Marcus Behmer om illustraties te maken bij een editie van de Satyricon van Petronius, een schelmenroman uit de Romeinse tijd over de rand van de samenleving. Wegens verplichtingen aan andere uitgeverijen slaagt Behmer er pas in 1930 in de eerste houtsneden te leveren. Tegen die tijd verkeert de Cranach Presse in financiële moeilijkheden. Behmer levert in totaal 46 houtsneden in, maar de Satyricon is nooit verschenen. Vanaf 1931 zocht Kessler medefinanciers voor zijn pers en in 1933 verlaat hij Duitsland voorgoed, uit afkeer van de nazi’s.

Van de Satyricon zijn wel enkele proefdrukken gemaakt, die nog zeldzamer zijn dan de uitgaven van de Cranach Presse. Een van die proefdrukken, die bestaat uit twee gevouwen bladen, maakt deel uit van de museumcollectie.

Obj 1493 a

Drukproef Titus Petronius Arbiter, Satyricon, Weimar, Cranach Presse, ca. 1930-193, obj. 1493, coll. Huis van het boek