Gedrukte boekencollectie (na 1500)

Na 1500 wordt het Europese gedrukte boek ‘volwassen’, dat wil zeggen: het krijgt alle kenmerken die boeken nog steeds hebben. Steeds vaker worden boeken voorzien van paginanummers en titelpagina’s. De vormgeving van boeken verandert sterk tussen 1500 en 1600. Aan het begin van de 16de eeuw wordt de gotische letter nog veruit het meest gebruikt. Onder invloed van het humanisme (met auteurs zoals Erasmus) wordt de romein gangbaarder, al blijft de gotische letter in gebruik voor schoolboeken, bijbels en volksboeken. Illustraties worden in de vorm van houtsneden toegevoegd, maar gaandeweg wordt de kopergravure steeds belangrijker. In de 16de en 17de eeuw vindt in de Lage Landen – grofweg wat nu Nederland en België is – de grootste bloei van de boekdrukkunst plaats. In de 19de eeuw ondergaat de boekproductie grote veranderingen, onder invloed van de industriële evolutie. Onder andere door de komst van stoomdrukpersen kunnen boeken veel sneller en op grotere schaal gemaakt worden. Door deze industrialisatie gaan eigen kenmerken verloren: de kritiek is dat alle boeken op elkaar lijken. Tegen het eind van de eeuw worden daarom door sommigen bewuste pogingen gedaan om dit weer ongedaan te maken, door juist weer op ambachtelijke manieren boeken te maken. Vanaf het begin van de huidige eeuw hebben digitale druksystemen een dusdanige kwaliteit, productiviteit en kostprijs bereikt, dat het mogelijk is geworden om digitaal boeken te drukken in oplagen vanaf 1 tot ongeveer 500.

Header Boeken als

George Perec, La vie mode d’emploi, Parijs, Hachette, 1978, coll. Huis van het boek. Foto door The Book Photographer

Hoogtepunt: Atlas van Blaeu

Vraag iemand om een beroemde Nederlandse kaartenmaker te noemen en zijn antwoord is hoogstwaarschijnlijk: Blaeu. Willem Janszoon Blaeu (1571-1638) verwerft in de 17de eeuw grote bekendheid met zijn kaartboeken en atlassen. Zijn bedrijf wordt overgenomen door zijn zoon Johannes Blaeu (1596-1673), die de uitgeverij tot ver buiten de Nederlandse grenzen bekend maakt. Het beroemdste werk van Johannes Blaeu is zijn wereldatlas, die in een Latijnse, Nederlandse, Franse en Duitse versie is verschenen. Huis van het boek bezit een elfdelig exemplaar van de Latijnse versie, de Atlas Maior, met 600 kaarten van de in de 17de eeuw bekende wereld. De delen verschijnen tussen 1662 en 1665. Voordat de atlas wordt ingebonden, worden er talrijke kaarten van andere herkomst aan toegevoegd.

Dit exemplaar is zo mooi omdat de kaarten zijn ingekleurd door Dirk Janz. van Santen. Nederland staat in de 17de eeuw bekend als het land waar je de mooiste boeken en kaarten kan laten maken, mede door de prachtige ‘versiering’ van het drukwerk. Hiermee bedoelt men het inkleuren (dat indertijd afzetten werd genoemd) van kaarten en titelprenten, vignetten en tekstillustraties. Vrijwel alle ‘const- en caertafzetters’ uit die tijd zijn anoniem gebleven, met als belangrijkste uitzondering Dirk Janz. Van Santen. De bijbels en atlassen die door Van Santen ingekleurd en gedecoreerd zijn, zijn geliefd als geschenken bij prinsen en koningen. Dichters en reizigers schrijven vol lof over zijn werk (‘met onvermoeyelijcken arbeyt en grote kosten op ’t alderschoonste afgeschildert’). De Atlas Maior die Dirk Janz. Van Santen verzorgt voor de Amsterdamse patriciër Laurens van der Hem, is indertijd zo bekend dat vorsten speciaal naar Amsterdam komen om dit werk te zien.

40 A 1 1

Johannes Blaeu, Martinus Martinius en Jacobus Golius, Geographia, quae est Cosmographiae Blavianae (deel 1), gedrukt door Johannes Blaeu, Amsterdam, 1662-1665, MMW 40 A 1, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Koerbagh

In 1668 publiceert de Amsterdamse arts Adriaan Koerbagh (1633-1669), een volgeling van Spinoza, het enige woordenboek dat ooit in Nederland is verboden. Het probleem met Een Bloemhof van allerley lieflijkheyd? Koerbaghs definities bij de theologische begrippen. Een voorbeeld volstaat: ‘Het woord bibel is een aan het Grieks ontleend woord dat simpelweg boek betekent, al was het een boek over Reintje de Vos of over Uilenspiegel.’ Koerbagh heeft maatschappelijke bedoelingen met zijn werk. Hij wil de gewone, ongeschoolde mens helpen om zich te kunnen verdedigen tegen machtsmisbruik. Volgens hem misleiden moeilijke, buitenlandse woorden uit de rechtsgeleerdheid, geneeskunde en godgeleerdheid het volk. Door deze woorden in zijn Bloemhof uit te leggen maakt hij het mogelijk voor mensen om kritische vragen te stellen bij advies van bijvoorbeeld dokters en juristen.

Een Bloemhof wordt in beslag genomen en verbrand. De Amsterdamse schout eist dat Koerbaghs tong met een gloeiende priem wordt doorboord, dat zijn rechterduim wordt afgehakt en dat hij voor dertig jaar wordt opgesloten. Koerbagh vlucht naar Culemborg, in die periode een zogenaamde vrije heerlijkheid, waar hij aan een nieuw boek begint: Een ligt schijnende in Duystere Plaatsen. Hierin zet hij zijn filosofische en godsdienstige opvattingen nog eens systematisch uiteen. Wanneer de drukker ontdekt met wie hij te maken heeft, overhandigt hij het manuscript, dat dan maar gedeeltelijk is gedrukt, aan de Amsterdamse schout. Die vertrekt naar Culemborg om de stadhouder te dwingen Koerbagh uit te leveren, maar daar aangekomen blijkt de vogel al te zijn gevlogen. Vermomd met een zwarte pruik weet Koerbagh zich in Leiden nog een tijdje schuil te houden onder de naam Pieter Wilte. Dan wordt hij verraden, van zijn bed gelicht en met geboeide voeten (pede ligato) naar Amsterdam vervoerd. Daar wordt hij opgesloten in het zogenoemde rasphuis, waar hij hardhout moet raspen. Koerbagh sterft al snel van uitputting, 37 jaar oud.

In onze twee exemplaren van Koerbaghs laatste, onvoltooide boek is de tekst tot bladzijde 176 gedrukt. De rest – tot bladzijde 454 – is aangevuld met Koerbaghs handgeschreven tekst. Voor zover bekend zijn dit de enige exemplaren die bewaard zijn gebleven. Deze zijn waarschijnlijk in de rechtszaak tegen Koerbagh gebruikt.

MMW 7 D 1 177

Adriaan Koerbagh, Een ligt schijnende in duystere plaatsen, (gedeeltelijk) gedrukt door E. Van Eede, Utrecht, 1668, MMW 7 D 1, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Het Elsevierkastje

In een van de kleine kastjes in de Boekzaal van het museum staan – op vijf planken, drie rijen dik – ruim vierhonderd Elzevieruitgaven. De Elzeviers gelden als een beroemd geslacht van drukkers en uitgevers. Tussen 1580 en 1712 zijn zij actief in Leiden, Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Internationaal maken de Elzeviers naam vanaf 1625, wanneer Abraham en Bonaventura Elzevier beginnen met het uitgeven van talrijke klassieke teksten en landbeschrijvingen in verzorgde boekjes, die dankzij het kleine formaat relatief goedkoop zijn.

Aan het eind van de 18de maar vooral in de 19de eeuw is het een rage om die kleine Elzevieruitgaven te verzamelen. Omdat de boekjes met de hand zijn gedrukt en vaak pas in opdracht van de koper zijn gebonden, vertonen de exemplaren grote verschillen in kwaliteit van de druk, de manier van binden en de mate waarin zij afgesneden zijn. Hoe meer wit er om het tekstblok aanwezig is, hoe meer het boekje waard is. Er ontstaat in de 19de eeuw een ware jacht op de zeldzaamste en beste exemplaren, een jacht die in 1832 fraai wordt geparodieerd door de Parijse bibliothecaris en schrijver Charles Nodier, zelf een fanatieke jager. De hoofdpersoon van zijn Bibliomaan raakt in coma als hij hoort dat niet zijn Elzevierexemplaar maar dat van een ander de breedste marges heeft.

Elsevierkastje

Het Elsevierkastje, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: De collectie Struik

Tot en met de 18de eeuw verschijnt een boek in principe ongebonden. Bij de uitgever of drukker worden boeken verkocht als stapels losse vellen. De koper kan er mee naar de binder gaan om het naar eigen smaak, en op eigen kosten, te laten inbinden. Nadat het boek is gebonden wordt de band met de hand voorzien van een decoratie. Pas vanaf ongeveer 1820 wordt het door de komst van de stoommachine mogelijk om banden grotendeels machinaal te maken. Rond1830 komen er ook zware persen op de markt waarmee grote bandstempels in een keer kunnen worden aangebracht. Men noemt dit industriële boekbanden. Na de Tweede Wereldoorlog neemt de vraag ernaar af, vooral door de opkomst van het pocketboek.

Nederland kent op dit gebied twee grote verzamelaars: Fons van der Linden (1923-1998) en Albert Struik (1926-2006). Struik verzamelt ruim 35 jaar lang industriële boekbanden. In 1991 schenkt hij de Nederlandse industriële boekbanden, ruim 8.000 exemplaren, aan de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Huis van het boek krijgt de ruim 3.000 buitenlandse boekbanden.

Het gaat om een schitterende en in de wereld unieke verzameling met banden uit onder meer Duitsland, Engeland, Frankrijk, Midden- en Oost-Europa en Scandinavië. Interessant is dat er in deze bandontwerpen veel overeenkomsten te zien zijn, omdat geslaagde bandontwerpen in heel Europa gekopieerd zijn. Zeker omdat er soms afbeeldingen van worden getoond in kunsttijdschriften zoals The Studio. We komen dus geregeld zeer vergelijkbare omslagen tegen bij boeken die verder niets met elkaar te maken hebben. Lang niet altijd zijn de navolgingen even secuur: sommige mooie ontwerpen zijn door de kopieerders zelfs volledig om zeep geholpen.

Struik

Tales from Shakspeare: Designed for the use of Young People, redactie: Charles Lamb, illustraties: Gordon Brown, band: Talwin Morris, London, Glasgow en Bombay: Blackie and Son Limited, eind 19de eeuw (?), Struik 1114, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Boutens’ Naenia

Vanaf het eind van de 19de eeuw houden kunstenaars zich met de vormgeving van boeken bezig en aan het begin van de 20ste eeuw ontstaan in Nederland de eerste private presses. Een schakel tussen deze twee is de dichter P.C. Boutens (1870-1943). Hij laat op eigen rekening bibliofiele uitgaven maken, die hij vervolgens voor veel geld aan liefhebbers verkoopt. Een van de zeldzaamste bibliofiele uitgaven van Boutens is Naenia, dat in 1903 wordt gedrukt door Joh. Enschedé en Zonen. Het colofon vermeldt dat er van dit boekje slechts twaalf exemplaren zijn gedrukt, maar recent archiefonderzoek suggereert dat het er misschien veertien zijn geweest.

Naenia – Oudgrieks voor ‘lijkzang’ of ‘treurdicht’ – bevat een in memoriam en een lijkdicht voor Willem van Tets, een leerling van Boutens die in 1900 op vijftienjarige leeftijd aan een hersenvliesontsteking overlijdt. Naenia is gedrukt op Hollandsch papier van Van Gelder. Het is gebonden in een perkamenten band, er is gebruikgemaakt van een oude letter (de Augustijn nr. 28) en het boekje bevat twee initialen ontworpen én met de hand getekend door de kunstenaar Jan Toorop. Uit de bewaard gebleven correspondentie tussen auteur en uitgever blijkt hoe intensief Boutens zich met deze uitgave heeft bemoeid. De laatste regel van de derde strofe van het ‘In memoriam’ luidt: ‘Ons adem keert uit U in angstgefluister’. Wanneer Boutens ziet dat de ‘u’ is weggelaten, spreekt hij van een ‘ondragelijke drukfout’. Vervolgens gaat er nog iets mis. Boutens schrijft in een brief aan Enschedé: ‘De ingevoegde U moet een kleine u zijn en geen hoofdletter. Als u de letters nog gezet hebt staan, zag ik dit nog graag veranderd.’ Maar het zetsel is dan al uit elkaar gehaald, en vanwege de vele proeven is het bestelde papier op. Een van de zeldzaamste bibliofiele boeken uit de Nederlandse literatuur bevat dus nog steeds een foutje.

Pieter Cornelis Boutens, Naenia, illustraties: Jan Toorop, gedrukt in 12 exemplaren door Joh. Enschedé en Zonen, Haarlem, 1903, obj. 0920, coll. Huis van het boek

Hoogtepunt: Het echte oud-Hollandse ornaprentboek

Het colofon van dit boek bevat een dialoog over de totstandkoming ervan. ‘Op een keer trok ik een kast met een groot, weinig gebruikt corps open en wat zie ik daar? Een man met een bolhoed op.’ Aan het woord is Henk van Otterloo, notaris en margedrukker. In het colofon richt Van Otterloo zich tot ‘zijn knechtje’ Ton van Zuilen, een pseudoniem van de Utrechtse kunstenaar J.H. Moesman. ‘Nou maar Ton daar zijn die ornamentjes toch niet voor. Die zijn toch om mooie randjes te maken!’

Bij oude lettercorpsen zitten doorgaans allerlei ornamenten – sierranden, wijzende handjes, klavertjes enzovoorts – waar je, met de nodige fantasie, allerlei figuurtjes mee kunt maken, zoals ‘een man met een bolhoed op’. Dat is wat ‘Ton’ had gedaan, en waar hij op verzoek van Van Otterloo mee doorgaat. Samen hebben ze in zes jaar tijd negen prenten gemaakt en gedrukt, waarvoor het zetsel is opgebouwd uit tientallen ornamenten. We zien bijvoorbeeld een portret van Laurens Jansz. Coster, een zeemeermin en een schilderijententoonstelling. De prenten zijn samengevoegd in een boekje getiteld Het echte Oud-Hollandse ornaprentenboek tot lering ende vermaak voor margebedrukkers en andere knutselaars met afgedankt zetmateriaal gezet. Het wordt op 19de-eeuws papier gedrukt en verschijnt in 1982 in een oplage van 100 exemplaren bij Van Otterloos Green Escape Press.

Begin jaren ‘80 zijn de druktechnieken ingrijpend veranderd, en Moesman en Van Otterloo beseffen dat (‘nu alles fotografisch gaat’) hun monnikenwerk mogelijk niet meer als handwerk te herkennen zou zijn. Daarom laten zij het procedé vastleggen in een notariële akte, die mede wordt ondertekend door Dick Bruna. Ook het zetsel is bewaard. Dit wordt in 2006 overgedragen aan Huis van het boek. Om het kwetsbare zetsel tentoon te kunnen stellen en verantwoord te kunnen bewaren, laat het museum speciale houten opbergdozen maken.

Green escape 1982 1

Het echte Oud-Hollandse ornaprentenboek: tot lering ende vermaak voor margebedrukkers en andere knutselaars met afgedankt zetmateriaal, gezet door Ton van Zuilen, Houten, Green Escape Press, 1982, pp ned Green Escape 1982.01, coll. Huis van het boek