Kunstenaarsboeken
Als je het woord ‘kunst’ hoort, denk je waarschijnlijk als eerste aan kleurrijke schilderijen en marmeren beeldhouwwerken. Kunst kan echter ook bestaan in de vorm van een boek, zo demonstreert de collectie moderne kunstenaarsboeken. Dit type kunst komt tot bloei in de 20ste eeuw. Wat het genre zo interessant maakt, is dat kunstenaarsboeken eindeloos veel verschillende vormen kunnen aannemen: boekrollen, pop-up-boeken, harmonica-boeken, losse elementen die samen horen in een doos, of klassieke boeken van gebonden pagina's. Deze diversiteit is ook in de museumcollectie terug te zien.
Hoogtepunt: Boekenkast Kelmscott Press

Het Kelmscott Press kastje, eind 19de eeuw, coll. Huis van het boek
We kennen William Morris (1834-1896) als een welgestelde Britse auteur, kunstenaar en manager van de firma Morris & Co, waar hij zijn ontwerpen van behangselpapier, meubels en tapijten laat uitvoeren. Ook redigeert hij een socialistische krant, die hij soms zelf op straat uitvent. Maar beroemd wordt Morris ook met de oprichting, in 1891, van de eerste moderne private press van Engeland – een pers die wereldwijd een revolutie heeft ontketend in de opvattingen over drukwerk: de Kelmscott Press.
Met de Kelmscott Press wil Morris de kwaliteit van de drukkunst verhogen en het niveau van de 15de-eeuwse drukkers evenaren. Hij koopt twee handpersen (merk Albion) en ontwerpt drie verschillende lettertypen, waaronder de Golden Type, een letter die hij baseert op de romeinse letter van de 15de-eeuwse Venetiaanse drukker Nicolas Jenson. Morris ontwerpt ook de initialen en randversieringen voor zijn boeken, terwijl Edward Burne-Jones de houtsneden maakt. Tussen 1891 en de dood van Morris in oktober 1896 produceert de Kelmscott Press 42 boeken.
Na Morris’ dood zetten zijn medewerkers de pers nog anderhalf jaar voort om de elf uitgaven waarmee Morris was begonnen, te voltooien. Van alle uitgaven, die in kleine oplagen verschijnen, wordt een exemplaar verzameld in een fraaie eikenhouten kast, die in het atelier van Morris is gemaakt. Dit kastje bevat 53 uitgaven in 66 banden in de oorspronkelijke perkamenten of halflinnen banden, plus 2 proefvellen op perkament voor een niet verschenen uitgave.
Het kastje, dat is gesigneerd ‘Morris & Co. 449 Oxford St. W’, wordt in 1954 door de KB, nationale bibliotheek voor 900 pond aangekocht bij een antiquariaat in Londen. De catalogus vermeldt: ‘This fine collection is in unusually clean condition, as the volumes have been preserved in the special case since they were collected many years ago.’ Huis van het boek heeft het kastje in permanente bruikleen van de KB. Daarmee beschikt het museum als enige in Nederland over een complete collectie van de Kelmscott Press. Sterker nog: de complete collectie in een Morris-kastje is uniek in de wereld.

William Morris, The Well at the World's End, Hammersmith, Kelmscott Press, 1896, D 40 A 12, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Nieuwenhuis kastje
Een ander kastje dat je het liefst meteen zou willen opentrekken om erin te neuzen, is het zogenoemde Nieuwenhuis-kastje. Wat je door het glas kunt zien is namelijk veelbelovend: dit zijn art-nouveauboeken in groot formaat. De sierlijke boekenkast is gemaakt door Theodoor Nieuwenhuis (1866-1951). Nieuwenhuis is vanaf 1898 werkzaam in de ‘werkplaats voor binnenhuiskunst’ van de Amsterdamse kunsthandel Van Wisselingh & Co. ‘Wat Nieuwenhuis maakte,’ zou oud-conservator van het museum Ernst Braches later schrijven, ‘was op de meest zorgvuldige wijze vervaardigd uit voortreffelijke materialen: het was kostelijk verzorgd en daardoor kostbaar.’
Die grote zorgvuldigheid blijkt uit al zijn werk: zijn typografie, zijn boekbanden, zijn meubels, zijn wandbespanningen – Nieuwenhuis’ werkterrein is heel breed, net als dat van andere kunstenaars destijds (Morris bijvoorbeeld). Nieuwenhuis noemt zichzelf een sierkunstenaar – wat aan het eind van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw een nieuw woord is. Bij Van Wisselingh & Co. werkt hij samen met een andere bekende sierkunstenaar, de Amsterdammer C.A. Lion Cachet (1864-1945). Cachet maakt houtgravures, litho’s en boekbanden die in het tijdperk van de ‘Nieuwe Kunst’, een sensatie veroorzaken.
Dit Nieuwenhuis-kastje bevat negen boeken waarvoor Lion Cachet de banden of de illustraties verzorgd heeft. Het gaat om tijdschriften (De tuin; De kunstwereld) en kunstboeken (soms portefeuilles met losse prenten) over onder anderen Rembrandt, Jan Steen, Breitner en Jacob Maris. De meeste van deze boeken zijn uitgegeven door Scheltema en Holkema’s Boekhandel. Huis van het boek bezit nog veel meer ‘Nieuwe-Kunstbanden’, van Lion Cachet en van andere sierkunstenaars.

Het Nieuwenhuis-kastje, begin 20ste eeuw, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Irma Boom, SHV 1896-1996
Wanneer dit elf centimeter dikke boek, dat 2.136 ongenummerde pagina’s telt, in 1996 verschijnt, veroorzaakt het een sensatie. En nog altijd komen jonge typografen speciaal naar Huis van het boek om dit 3,5 kilo zware boek te bekijken. Dit vanwege de druktechnische hoogstandjes waarmee het is vervaardigd: laserdruk, perforaties, complexe rasters en andere in boeken zelden vertoonde vondsten. Stellig is dit het duurste jubileumboek dat ooit is verschenen. Vormgeefster Irma Boom en kunsthistoricus Johan Pijnappel krijgen van Paul Fentener van Vlissingen (1941-2006) de opdracht om ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Steenkolen Handels-Vereeniging (SHV) een boek te maken dat aansluit bij het motto van dit familiebedrijf: ‘Look for the unusual’. Ze werken ruim vijf jaar aan dit jubileumboek, dat uiteindelijk zo’n 1,3 miljoen euro kost.
Voor het binnenwerk is speciaal papier gemaakt dat eeuwen houdbaar blijft. In de losse rug is een stalen plaat toegevoegd, die de jaartallen 1896 en 1996 op het boekblok zo weerspiegelt dat er ‘2096’ komt te staan (‘alsof het boek zelf met zijn honderdjarige geschiedenis de komende eeuw een spiegel voorhoudt’). Op de snede van het boek, dat acht leeslinten telt, is een tulpenveld afgedrukt, dat bij het doorbladeren verandert in een gedicht van Gerrit Achterberg (‘De Bolero van Ravel’). Drukkerij Rosbeek in Nuth heeft drie maanden lang al het andere werk moeten stilleggen om dit boek te kunnen drukken. Het verschijnt in twee edities: een Nederlandse in het wit (oplage 4.000) en een Chinese in het zwart (oplage 500). De Chinese editie is niet wit, omdat dit in China de kleur van de dood is. Het museum bezit, als een van weinige instellingen in Nederland, beide edities. Overigens is de titel van het jubileumboek op geen van beide exemplaren te zien, want pas na intensief gebruik verschijnen er drie letters: SHV.

SHV 1896-1996 (Chinese editie), redactie: Paul Fentener van Vlissingen, Irma Boom, Johan Pijnappel, 1996, bb ned 1996.48, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Drukkers in de marge
In de roerige jaren ‘60 verandert er van alles en nog wat, ook in de druktechnieken. Offset neemt de plaats in van het zetten en drukken met loden letters op de handpers: de oude materialen worden met containers tegelijk weggegooid. De amateurdrukkers redden hiervan veel materiaal en drukken voortaan hun boekjes thuis, in de schuur, de keuken of de huiskamer. In de jaren ‘70 neemt het aantal Nederlandse marginale drukkers snel toe, mede geïnspireerd door buitenlandse mini presses. Dat het drukken een tijdrovende bezigheid is, zie je terug in de namen van de kleine drukkers, namen als De Slofpers, De Lange Afstand en Presse d’Escargot.
In 1975 wordt in Amsterdam stichting Drukwerk in de Marge opgericht. Sindsdien zijn de doelstellingen van deze stichting niet altijd hetzelfde gebleven. In de beginjaren is men van mening dat margedrukkers ‘nauwelijks geïnteresseerd’ dienen te zijn in verkoop of omzet, maar in 1982 wordt de definitie van ‘niet-commercieel’ opgerekt. Van de 200 aangesloten margedrukkers, zijn de meesten nu ‘wel bereid hun voortbrengselen te verkopen om althans een deel van hun kosten terug te verdienen’. Maar het voornaamste blijft dat margedrukkers ‘niet-beroepsmatig’ werken, dat wil zeggen: dat zij drukken in hun vrije tijd, ‘uitdrukkelijk voor hun genoegen’.
Dat dit genoegen breed wordt gedeeld, is onder meer terug te zien in de tientallen projecten die de margedrukkers sinds 1981 gezamenlijk hebben ondernomen. Vaak gaat het daarbij om huldeblijken voor collega-margedrukkers. Een voorbeeld hiervan is Zo’n uitvreter toch! Een vriendendoos voor Kees Thomassen. Deze fraaie doos, met daarin 23 bijdragen van margedrukkers, verschijnt in 2000 in een oplage van 45 exemplaren.

Zo’n uitvreter toch! Een vriendendoos voor Kees Thomassen, Leiden, Zo'n uitvreter toch!, 2000, Pp ned Zoo'n uitvreter toch!, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Ode to a grand staircase
Vanaf de jaren ‘60 bestaat in de Verenigde Staten een apart soort kunstenaarsboek, het ‘artists’ book’. Vaak is dat goedkoop en in grote oplage gedrukt en is het verwant aan pop-art of fluxus (twee kunststromingen). Daarnaast bestaan er meer traditionele private presses, die al sinds 1900 onder invloed van William Morris en anderen mooie boeken maken. Sommige van die persen maken heel persoonlijk, soms autobiografisch werk met bijvoorbeeld familiequilts als afbeeldingen. Een van de meer subtielere persen is Flying Fish Press van Julie Chen in Berkeley, Californië. Chen is docente in ‘Book Arts’ aan het Mills College. Zij richt deze pers op in 1987. Haar streven is om ‘kunstwerken uit te geven die lezen als boeken, en boeken met de impact van beeldende kunst’.
Een mooi voorbeeld van haar ‘boekarchitectuur’ is Ode to a grand staircase. Chen maakt dit boek in 2001 samen met Barbara Tetelbaum van de Triangular Press, die is gevestigd in Portland, Oregon. Het was, schrijft Chen, een ‘long-distance duet’. Ode to a grand staircase is geïnspireerd op Marche du grand escalier, een muziekstuk van de Franse componist Erik Satie. ‘De tekst,’ zo lezen we in het colofon, is ‘gebaseerd op de muzikale aanwijzingen en onuitgesproken libretto’s bij zijn partituren.’
Ode to a grand staircase is, als je het uitvouwt, zelf een trap. Een papieren trap met kleurige treden die kunstig zijn uitgesneden met moderne lasertechnieken. Terwijl je de treden afdaalt, lees je: ‘It is a large staircase,/ very large/ it has more than a thousand steps/ all of ivory/ it is very beautiful/ nobody dares use it/ for fear of damaging it.’

Ode to a grand staircase, ontworpen en gedrukt door Julie Chen en Barbara Tetelbaum, tekst: Erik Satie, Berkeley, Flying Fish Pres, 2001, Pp ame Flying Fish 2001.01, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Een papieren labyrint
Eigenlijk is dit geen boek om op een foto of in een vitrine te bekijken. Je moet het in handen houden. Als je het oppakt, merk je onmiddellijk dat er iets vreemds aan de hand is. Wij weten uit ervaring wat een boek van die omvang ongeveer moet wegen, en dit boek is veel te licht. Dat komt doordat Margit Rijnaard (1961), de Haagse kunstenares die dit boek tussen 2000 en 2003 heeft gemaakt, uit alle bladzijden stukken papier heeft uitgesneden. Dit is een woordloos boek. Het bevat geen letters, geen typografie en zelfs niet de suggestie daarvan.
In de ramsj koopt Rijnaard voor een habbekrats een dummy, in een zwart kartonnen omslag. Met potlood voorziet zij alle pagina’s van patronen, die voornamelijk uit rechthoeken en vierkanten bestaan. Die patronen snijdt zij vervolgens uit, een karwei dat, zoals gezegd, drie jaar in beslag neemt. Op iedere pagina zijn andere patronen uitgesneden. Dat geeft, als je het boek doorbladert, een duizelingwekkend effect. Het lijkt alsof je in een papieren labyrint terecht bent gekomen, in een matrix van geometrische vlakken en leegtes. Bovendien maakt dit bijzondere kunstenaarsboek – een van de vele in de collectie van Huis van het boek – bij het doorbladeren geluid. In de woorden van de conservator: ‘Er klinkt bij het doorbladeren een zacht tikkend geluid, als van riethalmen of van houten lamellen.’

Margit Rijnaard, geen titel (dummy), 2000-2003, Ku 144, coll. Huis van het boek
Hoogtepunt: Vereenigde Oostindische Compagnie
De zogenaamde ‘gouden eeuw’ van Nederland staat bol van de tegenstellingen. Het land voert een grootschalig koloniaal bewind, en biedt op hetzelfde moment ruimte voor artistieke creativiteit, relatieve persvrijheid en een vorm van tolerantie. In zijn Vereenigde Oostinidische Compagnie (2022) legt de Amerikaanse kunstenaar Clifton Meador deze tegenstellingen bloot.
Tijdens de isolatie van de coronatijd ontdekt Meador op internet de ruim 700.000 scans van 17de-eeuwse voorwerpen uit de collectie van het Rijksmuseum. Hij wordt gegrepen door de enorme rijkdom die deze voorwerpen vertegenwoordigen, en begint zich af te vragen wat de basis voor deze rijkdom was. Zo stuit hij op de Vereenigde Oost-Indische Compagnie. De conclusie van Meador dat rijkdom van sommigen ten koste gaat van anderen is niet echt verrassend, maar hij weet die conclusie wel op een aantrekkelijke manier vorm te geven. De techniek die hij gebruikt is om hoge kwaliteit afbeeldingen van het Rijksmuseum digitaal op kleur te scheiden, om deze afbeeldingen vervolgens weer met elkaar te combineren. Op deze manier ontstaan, in Meadors woorden, ‘representations that don’t represent anything.’ Het laatste deel van het boek bevat portretten van 17de-eeuwse personen, ook herschikt zodat er denkbeeldige, zwevende portretten ontstaan. Over deze mensen heen zijn gravures gedrukt die het geweld van de VOC laten zien.

Clifton Meador, Vereenigde Oostindische Compagnie, 2022, KU 482, coll. Huis van het boek